Er ontstond, mede door de verrijking van de geest met andere denkbeelden, een overduidelijke behoefte ontstond in het onderzoeken van het individu, de positie van de mens en zijn verhouding tot de wereld. De humanistische beweging kwam, na geruime tijd in de startblokken te hebben gestaan, daarna goed op gang. De reden waarom het humanisme zo belangrijk is om te noemen in context van commercie binnen de kunst, is dat verandering van de perceptie van het individu hiermee begon en ontzettend veel invloed ging hebben op waarom mensen gingen investeren in kunst. Binnen het Renaissance humanisme werden het ‘schone’ en het ‘waardevolle’ gekoppeld aan waarheid en het morele juiste, initieel vooral in de taal- en letterkunde, maar al snel werd dit ook doorgevoerd naar de kunst. Esthetica en schoonheid waren bij Plato van belang bij moraal en politiek, met ‘eenheid’ als hoogste vorm van schoonheid. Ook werd de geometrie van Vitruvius toegepast om de ‘ideale vorm’ weer te geven. Wat je hier dus uit kan concluderen, is dat door de opkomst van humanistisch gedachten goed kunst veel belangrijker werd in een context die niet te maken had met religie, wat het daarvoor wel voornamelijk had.
Dit was de geboorte van ‘kunst’ als een aparte vorm van uitdrukking. Glas in lood, schilderingen en beelden werden hiervoor voornamelijk gebruikt om religieuze concepten en verhalen toegankelijker te maken voor een ongeletterd publiek. Iedereen snapte plaatjes, niet iedereen kon lezen. De kerk had voor en tijdens de 14e eeuw enorme macht over hoe er naar het individu gekeken werd. Je zou bijna kunnen zeggen dat het individu niet belangrijk was, juist omdat het leven in teken moest staan van God. Een groot deel van ‘kunst’ werd gemaakt in opdracht van de Katholieke kerk, voor de verheerlijking van Christus en de decoratie van de kerken of het verspreiden van het katholicisme.
Een ander belangrijke toepassing was ter verheerlijking van de machthebbers (in dit geval koningshuizen en adel). Kunst was hier dus eigenlijk een soort propaganda middel: je kan door middel van visuele media een verhaal vertellen aan hen die niet kunnen lezen of schrijven. Lezen en schrijven gebeurde zoals eerder genoemd voornamelijk in het Latijn en dit was meestal alleen weggelegd voor geestelijken of aristocratie, dus het gewone volk kon zich verwonderen over de pracht en praal van de kerk (en de adel). Door de opkomst van het Renaissance humanisme veranderde dit dus drastisch.
Wie de werken in kerken, kloosters en bijbels maakten was veelal onbekend. Pas tegen het einde van de Middeleeuwen begon men goed te documenteren wie de kunstwerken überhaupt produceerden. Als kunstenaar was je primair een ambachtsman, in principe dezelfde klasse als een timmerman. Je behoorde in Italië als beeldhouwer bijvoorbeeld tot het gilde van ‘Meesters van Steen en Hout’ (Maestri di Pietri e Legname) en als schilder tot het ‘Gilde van Doktoren en Apothekers’ (Arte dei Medici e Speziali), dit in het geval van schilders omdat zij hun pigmenten haalden bij apotheken.
De rest van de ‘kunst’ en andere artistieke uitingen (van wandtapijten, meubilair, mozaïeken en glas in lood tot het ontwerpen van hele paleizen) werden gemaakt in opdracht van koningshuizen en de aristocratie. Dit gebeurde in heel Europa en was dan ter uitdrukking van de weelde en rijkdom van die koningshuizen. Het idee wat wij van beeldende kunst hebben, de ongrijpbare en ingewikkelde vorm die moderne kunst heeft aangenomen in de 21ste eeuw, staat dus compleet haaks op de kunst van de vroege Renaissance. Wie de makers waren, was in die tijd niet belangrijk, zolang de kunst maar een bepaald verhaal vertelde over hen die de opdrachten hadden gegeven, of dit nou religieus was of als machtsvertoon.