Het is het begin van de 15e eeuw. De invloed van een rijke handelaarsklasse neemt steeds meer toe in Europa. Deze mensen beginnen in grote getalen te betalen voor kunst. Humanistische literatuur verspreid zich als een lopend vuurtje, versterkt door de ontdekking van de drukpers in 1439. De grote vraag die ik heb bij deze tijd is niet alleen wie er precies geld heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van kunst maar ook waarom. Hoe en waarom veranderde het idee van kunst en hoe heeft geld hier in een rol gespeeld?
We bevinden ons in Italië tijdens de Renaissance, de opkomst en ommekeer van schilderen, beeldhouwen en decoreren. De wedergeboorte van interesse in de klassieke Oudheid, een transformatie waarin filosofie, literatuur, muziek, wetenschap en technologie een groter toneel krijgen dan ze ooit hebben gehad. Deze overgang en transformatie waren niet plotseling, zoals de naam ‘wedergeboorte’ misschien zou suggereren: humanistische ontwikkelingen en veranderingen in de definitie van kunstenaar begonnen al in de middeleeuwen en in heel Europa vinden deze ontwikkelingen plaats, maar ik zal me voornamelijk bezighouden met Italië.
Het humanisme wat ik net noemde is in deze tijdsperiode niet het latere humanisme dat wij vaak aan de naam koppelen, namelijk het seculaire humanisme dat niet religieus is en de mens ziet als het middelpunt (niet God). Het gaat hier over humanisme in de context van ‘menselijkheid’ in verhouding tot het verleden en de verrijking van de geest, ook wel het Renaissance humanisme genoemd. Deze Renaissance-humanistische beweging kenmerkte zich door de vernieuwde verdieping in de klassieke oudheid. De focus lag bij de ‘studia humanitatis’: grammatica, retorica, geschiedenis, poëzie en morele filosofie. Schilders als Giotto di Bondone (1267?-1337) maakten grote sprongen in het verbeelden van de mens op een meer realistische wijze, schrijvers als Dante Alighieri (1265 - 1321), Francesco Petrarca (1304-1374) en Giovanni Boccaccio (1313-1375), samen beter bekend als ‘le tre corone italiane’, keken in hun werk terug naar de Romeinen en Grieken en de principes, ideeën en tradities die zij er op na hielden.
Dante was een van de eersten die zijn gedichten meer naar het volk bracht door zijn werk niet meer uitsluitend in Latijn te schrijven (een taal die alleen voor geschoolde mensen toegankelijk was) en is voor een groot deel verantwoordelijk voor het vormen van het westerse beeld van Hemel, hel en vagevuur. Dante ‘De Goddelijke Komedie’, in het Toscaans (de Italiaanse volkstaal), een grondslag die de fundatie legde voor andere dichters en schrijvers om hetzelfde te doen. Ook Boccaccio en Petrarca kozen er voor om veel in het Toscaans te schrijven.
Dante, zelf vaak geïnterpreteerd als de hoofdrolspeler in de Goddelijke Komedie, wordt in zijn vertelling door Vergilius begeleid door de de hel en het vagevuur. Vergilius, beschouwd als een van de grootste dichters uit de klassieke oudheid, leidt hem naar de grens van het Paradijs maar neemt hem niet verder. Daarna wordt hij begeleid door Beatrice, de vrouw waar hij in het echte leven al jaren verliefd op is. Hij maakt haar, zijn grote liefde, tot een personificatie van het Goddelijke en de antwoorden die hij zoekt. Beatrice laat hem het Paradijs zien en de verschillende lagen van de Hemel tot hij aan het eind toestemming krijgt om voor een minuscuul momentje de glorie van God te zien.
Dante creëerde hiermee een connectie tussen de klassieken (Vergilius), zijn eigen menselijke verlangens (Beatrice) en zijn geloof, door deze te combineren in één verhaal.
Petrarca deed dit ook. Zijn grote verwondering over- en interesse in de Oudheid, gecombineerd met zijn toewijding aan God, maakten hem een interessant figuur. Zijn werk staat voor een groot deel, net zoals bij Dante, in teken van het vinden van een verbintenis tussen literatuur uit de klassieke oudheid en het Christendom.
In zijn werken, waaronder “Rime in morte di Laura” (‘Gedichten na de dood van Laura’), is door bijna chronologische opsomming van zijn leven een spirituele schommeling te zien: zijn liefde voor Laura (de vrouw die hij begeerde waar dit niet ‘mocht’ omdat hij vond dat dit wegnam van zijn liefde voor God), zijn realisatie dat deze liefde in de weg stond van zijn geloof, zijn gedichten over de menselijke geest en tot slot zijn conclusie dat “Alle wereldse plezieren [vergankelijke dromen zijn]” en dat bevrediging vinden in God het belangrijkste is.