Een ander voorbeeld van een kunstenaar die ondanks de slechte markt in de jaren 90 toch door bleef gaan, was Takashi Murakami. Murakami wordt gezien als een logische opvolger van Warhol. Hij maakt niet alleen moderne kunst, maar werkt ook in commerciële industrieën als de mode en merchandising industrie. Hij vermengt ‘hoge’ kunst met ‘lage’ kunst, door de grens tussen de twee compleet te negeren. Net als Warhol heeft hij meer een kunst-als-bedrijf geest en heeft hij net als de Pop-Art kunstenaars een productie-fabriek opgestart, die nu Kaikai Kiki co. heet. Kaikai Kiki Co is niet alleen een atelier, maar ook een print, beeldhouw en massaproductie fabriek die ook werkt aan het maken van bijvoorbeeld beeldjes van bekende animatiefilms in Japan. Als je dit allemaal bij elkaar zet dan lijkt het allemaal te commercieel om het nog kunst te noemen. Maar dat is het toch.
Waar Warhol media van lage klassen nam en het presenteerde aan de hoge, neemt Murakami van de lage klassen en geeft dit aan iedereen. Schilderijen, beelden, videos, t-shirts, sleutelhangers en limited-edition Louis Vuitton handtassen. Als er een personificatie bestaat van het begrip commercie in kunst, dan is dat Murakami. Maar ook weer niet. Inmiddels zijn er KaiKai Kiki Co. ateliers in New York, Los Angeles en meerdere in Japan. Maar Murakami heeft geen huis, hij heeft een slaapkamer in elk atelier en werkt 7 dagen per week. Hij doet het niet om geld te verdienen, maar maakt poppetjes en beelden die verschillen in prijzen van 10 cent tot in de miljoenen. Het is toegankelijk voor iedereen. Murakami’s werk, en dat van Koons en Hirst, behoort tot NeoPop. Terwijl de Neo-Expressionisten eind jaren 80 begin jaren 90 bezig waren om zichzelf opnieuw uit te vinden, kritisch keken naar de functie van kunst en oude stijlen in een nieuw jasje staken, keken Neo-Pop kunstenaars ook terug. Het was niet persé een nieuwe beweging, je zou het eerder het kleine broertje kunnen noemen van de eerste Pop-Art stroming, maar vernieuwde interesse zorgde voor een nieuwe golf van pop-kunstenaars in de jaren 90. Neo-Pop stond, in tegenstelling tot gewone Pop-Art, dichter bij het publiek omdat Neo-Pop het idee, dat kunst iets verhevens was en dat het boven andere vormen van cultuur stond, afwees.
Net zoals de eerste pop beweging concentreert Neo-Pop zich op populaire cultuur, de consumptie maatschappij en het mengen van hoge en lage vormen van kunst. Het is logisch dat een nieuwe vorm van Pop-Art in deze tijd opkwam: Net zoals in de jaren 60 vonden er innovaties plaats, die er voor zorgden dat alles meer bereikbaar werd voor een groter publiek. Met name het internet had veel invloed op deze golf van popcultuur, omdat er ineens geen grenzen meer waren tussen werelddelen. De wereld werd kleiner en de mogelijkheden werden groter. Waar kunstmarkten eerst individueel bewogen en elkaar soms beïnvloedden, kon iedereen elkaar nu heel goed zien. Het publiek van de jaren 90 voelde de ravage die AIDS had aangericht, zag hoe de Sovjet Unie eindigde, zag conflicten en afschuwelijke burgeroorlogen in Afrika.
Kunstenaars als Glenn Ligon en Fred Wilson maakten controversieel werk over de ongelijkheid tussen gekleurde mensen en blanken in Amerika. China werd economisch meer onafhankelijk en in India groeide de hoeveelheid miljardairs gestaag. Hedendaagse kunst verloor het gejaagde imago van de jaren 80 en kreeg een groter publiek. Kunst Biënnales kregen ook een groter publiek dan voorheen en er kwamen er een flink aantal bij: de Biënnale van Venetië bestond al sinds 1895, Documenta in Kassel vanaf 1955 en vanaf de jaren 70 waren er de Whitney Biënnale in New York, TEFAF in Maastricht en Art Basel in Zwitserland, maar vanaf de jaren 90 krijg je er nog veel meer. De Berlin Biënnale, Art Dubai, Art Basel Miami, Florence Biënnale, Frieze Art Fair Londen en de Shanghai Biënale om er een paar op te noemen. Oudere werken van dode kunstenaars werden schaarser, dus de next best thing werd moderne kunst.
Die verschuiving is ook te voelen in de veranderingen in de manier waarop kunst verhandeld werd vanaf de jaren 90. Sotheby’s en Christie’s realiseerden zich dat de steeds maar groeiende interesse in contemporaine kunst veel geld kon opleveren en begonnen zichzelf meer neer te zetten als een merk dan een veilinghuis. Daarmee bedoel ik dat ze kunst als luxe artikel volledig omarmden en het mode aspect van moderne kunst versterkten. Je zou kunnen zeggen dat het een verschuiving was van een hele dure tweedehands-groothandel naar detailhandel.
De ‘commodificatie’ van kunst lijkt dan toch echt compleet, maar het zorgde ook voor promotie van contemporaine kunst. Kunst werd populairder als vermaak voor een algemeen publiek en een toeristische trekpleister; in Groot-Brittannië opende in 2000 het Tate Modern museum, in 2004 werd een gerenoveerd MOMA geopend in New York en in Parijs breidde het Louvre zich uit door het Musée des Arts Décoratifs in 2006 opnieuw te openen.
En het is niet alsof kunstenaars niet door hadden dat de wereld geobsedeerd was geraakt door geld en kunst en hoe duur kunst kon worden. Hirst, een van de rijkste levende kunstenaars, uitte in 2007 zelf kritiek op de kunstwereld met zijn werk “For the Love of God”, een platinum mensenschedel met 8601 diamanten die meer dan 16 miljoen euro kostte om te maken, met een vraagprijs van 55 miljoen. Het was de perfecte samenvatting van de eerste 10 jaar van de 21ste eeuw. In 2007 vertelde het hoofd van hedendaagse kunst bij Sotheby’s, Tobias Meyer, aan The Telegraph dat de groei van rijkdom in het oosten een ‘nieuwe bourgeoisie’ met zich meebracht die geld wilde uitgeven aan kunst op dezelfde manier als aan andere luxe artikelen. Klinkt inmiddels bekend, vind ik zelf. Weer een nieuwe groep rijke mensen die kunst wil kopen.