In de late jaren 80 stegen de prijzen van werken van impressionisten en vroeg 20ste -eeuwse schilders astronomisch, maar deze stijging reflecteerde niet per sé een gezonde stabiele markt. Veilinghuizen als Christie’s hadden al eerder een systeem ontwikkeld met verkopers waar, waar als er niet genoeg geboden werd op een kunstwerk, de minimum vraagprijs werd geboden door iemand met een relatie tot de eigenaar van het schilderij, zodat het niet zou lijken dat een werk gedaald was in waarde.
Zo was het werk wel ‘verkocht’, maar eigenlijk dus niet, wat de verkoopcijfers scheef trok. Dit was dan op het vlak van handelen een probleem, maar het werk dat verhandeld werd was over het algemeen niet hedendaagse kunst. Christie’s en Sotheby’s veilden voornamelijk Impressionisten, Post-Impressionisten en oude meesters. Maar gecombineerd met de praktijken van handelaren in contemporaine kunst als Boone en Castelli werd er een beeld geschapen. Kunst leek op het eerste gezicht een waardevaste en lucratieve investering, maar als je iets dieper keek, bleek het helemaal niet meer zo lucratief als eerst. En zo stortte de westerse kunstmarkt in: het vertrouwen was weg.
Veilingen waren voor modern werk een secundaire markt, de primaire markt was die van de galerie, maar de verlaging van de waarde van schilderijen tijdens veilingen had zeker een effect op de verkoopcijfers van galerieën. De waarde van hedendaagse kunst werd niet bepaald door veilingen, maar er wel door beïnvloed. Veel galerieën sloten in de jaren 90 hun deuren of gingen bijna failliet. Veel verzamelaars, zei kunsthandelaar Paula Cooper in 1992, werden weggejaagd door de gehaaste sfeer van de kunstmarkt in de jaren 80.
En dat snap ik ergens ook wel. Mary Boone en haar tijdgenoten waren gehaaid en ik kan me voorstellen, dat je geen zin hebt om voor een schilderij ineens 3x zo veel te betalen als het jaar daar voor, zonder dat daar een geldige reden voor is, behalve dat een handelaar dat zegt. Ook omdat kunst zo ontzettend trendmatig was geworden, kon moderne kunst een slechte investering blijken, omdat je geen idee meer had of het werk waarin j investeerde daadwerkelijk in waarde zou stijgen. En ik kan me ook voorstellen dat het best demotiverend is om geld in iets te investeren terwijl je alleen maar gezien wordt als wandelende portemonnee, om vervolgens ook nog eens te moeten wachten omdat kunstenaars niet snel genoeg kunnen produceren om aan de vraag te kunnen voldoen. Plus, je zal maar een kunstenaar zijn in die tijd die het dan weliswaar niet doet om het geld, maar ook nergens aan de bak kan komen, omdat galerie eigenaren en handelaren te bang zijn om te investeren.
Boone introduceerde zelfs een wachtlijst-systeem, omdat de hoeveelheid kunstwerken die geproduceerd werd door haar kunstenaars niet voldoende was om aan de vraag er naar te kunnen voldoen. Dus je was al geld aan het uitgeven voordat een werk überhaupt bestond. En wat er uit kwam was lang niet altijd even goed. Als je kunst niet kocht als investering maar voor haar intrinsieke waarde, dan was de kwaliteit er van natuurlijk veel belangrijker dan anders. De gehaaste sfeer heeft sowieso invloed gehad op de ontwikkeling van kunstenaars uit die tijd en het zou me niks verbazen als het werk daardoor ook in kwaliteit daalde.
“The pace became too fast and seemed to be more about money than art. [Collectors] were quite repelled by the whole thing,” zei Cooper, en dat vind ik helemaal niet gek. Als het werk niet meer van hoge kwaliteit is, de intrinsieke waarde niet meer overeenkomt met de financiële waarde en er ook nog eens vlak voor de aankoop een recessie heeft plaatsgevonden? Dan houd je je geld liever een tijdje in je zak.