Omdat de kunsthandel en het galeriesysteem, zoals wij het tegenwoordig kennen, nog niet zo ver ontwikkeld was, was de Salon een van de weinige plekken waar kunstenaars in contact kon komen met kopers. Kunsthandelaren zoals Goupil & Cie waren heel afhankelijk van de Salon, omdat ze kunstenaars kozen aan de hand van hun reputatie bij de Salon (Whitely, 1979) en hun geld voornamelijk verdienden aan reproducties zoals gravures en foto’s van werken, in plaats van verkoopcommissies. En natuurlijk kwamen kunstenaars door de Salon ook in contact met de bourgeoisie; kunst was net als mode en als de critici bij de Salon het goed vonden, dan was het waardevol. En de critici baseerden zich op wat de jury goed vond. En zo was het cirkeltje rond. Niet iedereen wilde meedoen aan dat voorgekauwde academie-jury-critici stijlbeeld, niet iedereen wilde zich voegen naar de regels, maar hun mening werd niet gehoord.
De dominante positie van de Salon werd wel steeds problematischer: De hoeveelheid inzendingen bleef stijgen en het aantal kunstenaars dat zich registreerde ook. In 1843 stonden al meer dan 2000 “artistes-paintres” geregistreerd in alleen Parijs en zij stuurden collectief duizenden schilderijen in. Het jury-systeem was opgebouwd voor slechts een paar honderd inzendingen, wat een hele hoge druk veroorzaakte. Een criticus rekende uit dat de jury in 1843 slechts een minuut de tijd had om elk individueel schilderij te beoordelen (Hauptman, 1985).
Vooral de jury van de Salon van 1863 werd gezien als een extreem conservatieve, gesloten en elitaire groep. Deze jury accepteerde slechts een derde van de kunstenaars die mee wilden doen en meer dan de helft van 5000 ingezonden werken werd uiteindelijk niet tentoongesteld (Leader, 2007). Dit resulteerde in zoveel oproer, dat keizer Napoleon III, onder druk gezet door het volk, besloot om de “Salon des Refusés” te organiseren. Deze Salon van afgewezen werken zou naast de officiële Salon plaatsvinden en de plek zijn waar ook het gewone volk zijn mening zou mogen vormen over de kunst. Grote namen zoals Edouard Manet, Camille Pisarro en James Whistler behoorden tot de (deels of geheel) afgewezen kunstenaars. De tentoonstelling was doordrenkt met spot, controversie en afkeer. Niet elk tentoongestelde werk was baanbrekend, maar er kwamen toch duizenden mensen kijken.