Een belangrijk fenomeen dat ontstond vanuit de Academie waren de ‘Salons’, een plek waar men kwam kijken naar de crème de la crème van de kunst. De Salons bestonden van origine voor het tentoonstellen van het werk van de recent afgestudeerden aan de Academie, maar begonnen veel grotere impact te krijgen vanaf 1725, toen ze gehouden werden in het Louvre. Daar werd het omgedoopt tot de “Salon de Paris”. De Salon werd een jaarlijks evenement na 1737 en open gesteld voor publiek. Het werden de officiële tentoonstellingen van kunst die gesponsord werd door de Franse overheid. Na 1748 werd er ook een jury systeem geïntroduceerd omdat er zo veel mensen mee wilde doen. Meedoen en geselecteerd worden voor de Salon betekende commercieel succes in Frankrijk en daarbuiten. Het ons-kent-ons cultuurtje binnen de gilden werd ingeruild voor een cultuur van de kunde, maar wel gebaseerd op wat de Salon kunde vond. Goed beschouwd bleef alles dus eigenlijk hetzelfde, het enige dat veranderde was dat deze groep (en dus de Academie) officieel door de aristocratie erkend werden als de ‘beste’.
Binnen de Salon was het werk veelal traditioneel, gebaseerd op wat de kunstacademies wilden. De vorming van de jonge kunstenaars op de scholen was in zijn essentie gebaseerd op renaissance principes, waarin mythologie, religie en ideale schoonheid de overhand hadden en dit vloeide daardoor ook door naar de Salon. Het werk werd in verschillende categorieën verdeeld, waarin de volgorde ook van belang was: Historische schilderkunst was het belangrijkst, gevolgd door portretten, landschappen, genrestukken en stillevens. De kunst in de Salon beïnvloede op zijn beurt ook weer de smaak van het publiek en zo bleef er een lange tijd een ‘standaard’ bestaan van wat wel goed was en wat niet. Bijna alles wat buiten de Salon viel, had weinig kans van slagen. Kunst bewoog zich al langere tijd steeds meer richting het volk, maar kunstenaars waren tot halverwege de 19e eeuw nog steeds compleet afhankelijk van patronage door de bourgeoisie (Mann, 2016) Je kon je brood nog niet verdienen met dingen maken die je zelf wilde maken. En de bourgeoisie wilde wat de Salon wilde, dus je had weinig keuze.
Het humanisme uit de Renaissance zorgde voor een beeld dat kunstenaars genieën waren wier een ongelofelijk talent was toebedeeld en dat het daarom belangrijk was om hun namen te onthouden (Mann, 2016), maar je kon jezelf pas een ‘kunstenaar’ noemen als mensen je werk wilden zien en vervolgens kopen. Veel van wat buiten dat Beaux-Arts Academie-stijlbeeld viel, werd afgewezen en kon daardoor moeilijk bekendheid vergaren. Sterker nog, de Salon was een van de enige plekken waar kunst uitgebreid tentoongesteld werd, waar de pers uitgebreid over schreef en waar duizenden kwamen kijken. Een belangrijk punt is dat klanten werk dat was afgewezen door de Salon niet wilden kopen of zelfs hun geld terug vroegen als ze werk hadden gekocht dat later werd afgewezen (Leader, 2007). Ook goed om te weten is, dat een kunstwerk meer waarde kreeg als het bij de Salon had gehangen en bleef stijgen in waarde aan de hand van de hoeveelheid prijzen dat en/of het aantal eervolle vermeldingen dat het had gekregen (Rheims, 1981).