top of page

Doordat de impressionisten grotere invloed kregen op de kunstwereld in de late 19e eeuw, begon kunst steeds meer te gaan over vernieuwing en originaliteit. Wat ik hier mee bedoel is dat de realistische werken en de historische en mythologische verhalende elementen als inspiratiebron steeds meer verdwenen en het steeds meer ging om de tijdelijkheid van het bestaan, van momenten in de tijd. Over licht bijvoorbeeld, dat maar een heel kort moment op een bepaalde manier op bomen viel, over beweging en vergankelijkheid binnen de natuur en van de mens. De impressionisten gingen verder met waar de realisten mee begonnen waren: ruwer schilderen, meer nadruk leggen op de verf op het canvas, het indrukken en platter maken van perspectief en het gebruiken van aparte en gedurfde perspectieven. Het waren beelden van de natuur, van de straten, van de mensen, licht en soms onwerkelijk. Maar waar de impressionisten nog wel een zekere naturalistische kwaliteit hadden, veranderde dit met de post-impressionisten. 

 

Kunstenaars die binnen deze stroming vielen waren Paul Cézanne, Paul Gauguin, Vincent van Gogh en Georges Seurat. Deze kunstenaars wezen het idee van spontaniteit en naturalistische weergave van kleur en licht stukje bij beetje af. Ze keken meer naar symboliek en structuur en geloofden dat kleur en compositie een emotionele en esthetische vorm van expressie waren. Maar veel commercieel succes hadden ze initieel niet. Cézanne werd pas in de laatste 6 jaar van zijn 43 jaar durende schilders-carrière echt erkend en van Gogh werd pas na zijn dood echt bekend (hoewel zijn werk al wat naamsbekendheid had gekregen vlak voor zijn dood (Rewald, 1986). Ambroise Vollard (1866-1939), genoemd in het vorige hoofdstuk, kocht het werk van Cézanne goedkoop op of bood, net zoals Durand-Ruel, een soort uitkering, met als voorwaarde een x aantal schilderijen per jaar. Dit deed hij bijvoorbeeld bij Gauguin.

 

Het einde van de 19e eeuw was ook de tijd van de industriële revolutie en het “Belle Époque”. Voor het ‘gewone’ volk was het een tijd van optimisme en technologische en economische vooruitgang, vooral na de val van het Tweede Franse Keizerrijk en de Frans-Duitse oorlog. Kinderarbeid werd verboden, de lonen werden verhoogd en de middenklasse en weer een nieuwe klasse van rijken gingen in koopkracht omhoog, waardoor ook zij geïnteresseerd begonnen te raken in kunst. De echte arbeidersklasse had die luxe niet en werd armer, maar dat interesseerde de groeiende middenklasse niet zo. Het was een tijd waar in de kunsten een groter toneel kregen, ook door het breken met de oude Salon, die in zichzelf heel erg verbonden was geraakt met de al langer bestaande bovenklasse. 

 

Warenhuizen en horecazaken breidden zich enorm uit, waardoor er meer vraag kwam naar vormgeving en reclame. De grap was dat het ‘gewone’ volk nu de overvloed en weelde van de bourgeoisie wilde zien en proeven, omdat dit nu meer binnen handbereik leek dan ooit. Hier vond dus een soort geboorte plaats zoals die in de renaissance ook gebeurde, waarin de bestaande orde werd verstoord door nieuw geld. Er kwam een nieuwe vorm van bourgeoisie, de petite bourgeoisie. Iedereen wilde een stukje van de taart. Het is bijna te vergelijken met wat je nu ziet met ‘influencers’ op instagram. De Kardashians zijn de haute bourgeoisie; de ‘hoge’ en de middenklasse, die wel vermogen hebben maar niet zo rijk zijn, worden de petite, de kleine bourgeoisie genoemd. 

 

Terwijl de impressionisten nog bezig waren met het ontwikkelen van hun stijl, was in Groot-Brittannië halverwege de 19e eeuw de Arts and Crafts Movement ontstaan als een soort beweging tegen industrie, omdat echt vakmanschap verloren was gegaan door massa-productie. Hieruit vloeide, gecombineerd met invloeden vanuit Japanse prent kunst, een internationale stroming voort met vele namen, bekend als Art Nouveau in Parijs, Stile Liberty in Italië, Jugendstil in Duitsland, Modernismo in Spanje en Modern Style in Groot-Brittannië. 

 

Deze stroming werd populair onder andere als een ornamentele en dynamische uitdrukking van natuurlijke vormen binnen de architectuur, de kunst en decoratie. Het was een vorm van ‘l’art sociale’, een manier om kunst toegankelijk te maken voor iedereen en binnen de arbeidersklasse artistieke ontwikkelingen te bevorderen. De scheidslijn tussen de middenklasse met voldoende besteedbaar inkomen en de rijken was dramatisch vervaagd en door invloed van onder andere kunst handelaar Siegfried Bing (1838 - 1905) werd Art Nouveau voor een korte tijd heel populair. Bing publiceerde vanaf 1888 het maandelijkse blad ‘Le Japon Artistique’, over Japanse invloeden binnen deze ‘nieuwe kunst’ en opende in 1895 zijn galerie ‘Maison d ‘Art Nouveau’.

H3

bottom of page