Langzaam maar zeker werd de officiële Franse Salon verdrongen door deze galerie tentoonstellingen en verloor traditie zijn macht, omdat men mee wilde gaan met de tijd en vooruit wilde kijken. In 1881 trok de Franse regering officieel zijn financiële steun in voor de Salon. Dit betekende niet het einde van de Salon als concept, maar een ommezwaai naar de organisatie van verschillende nieuwe Salons. De Salon was een institutie, die in het verleden ontzettend veel aandacht had gekregen van een heel breed publiek, iets wat voor handelaren nog niet altijd weggelegd was. Renoir schreef in een brief aan Durand-Ruel uit 1881 bijvoorbeeld, dat er “In Parijs nauwelijks vijftien kunstliefhebbers zijn die kunnen houden van werk dat niet in de Salon verschijnt. Er zijn 80,000 die niet eens een neus van een schilder zouden kopen als deze niet in de Salon hing.”
Kunstenaars begonnen dus met het organiseren van hun eigen Salons en groeperingen.
In 1881 begon de Société des Artistes Français met de “Salon des artistes Français” als opvolger van de officiële Salon, met dezelfde traditionele eigenschappen.
In 1884 begon de “Salon des Indépendants”, opgericht door de “Société des Artistes Indépendants”. Er was geen jury en er werden geen prijzen uitgereikt (wat in de Salon dus wel gebeurde). Cézanne, Signag, Toulouse-Lautrec, van Gogh en Seurat exposeerden hier allemaal.
De “Salon de la Société Nationale des Beaux-Arts”, opgericht onder leiding van Ernest Chavannes, Auguste Rodin en Ernest Meissonier in 1890, werd een nieuwe “traditionele” Salon, ook wel bekend als de Nationale of Salon du Champs de Mars, omdat de president van Le Société des Artistes Indépendants voorstelde dat de Salon moest gaan over het tentoonstellen van jonge, nog niet bekende kunstenaars.
In 1903 startte een groep kunstenaars onder leiding van Renoir en Auguste Rodin de “Salon d’Automne”. Deze Salon was gericht op het vervagen van de grenzen tussen disciplines; er werd geen distinctie gemaakt tussen Beeldende kunst en decoratieve kunst en ook niet tussen kunstenaar, ambachtsman of fotograaf.
Door een eeuwenlange relatie tussen de pers en eerste Salon was het nog steeds makkelijker voor een kunstenaar om deel te nemen aan Salons om zo bekendheid te vergaren. Dit kwam niet alleen omdat de Salons zorgden voor meer onderlinge kritische blikken van vakgenoten, maar ook meer publiciteit en status dan bij handelaars-tentoonstellingen. Een tentoonstelling van Georges Petit kon wellicht duizend bezoekers trekken en wat aandacht krijgen in de krant, maar een Salon had nog steeds een veel groter publiek. Elke Salon zorgde ervoor dat een kunstenaar meer aandacht en bekendheid kreeg, omdat het werk voor een aantal maanden bleef hangen. Kunstenaars mochten het adres van hun ateliers in de catalogus plaatsen, waardoor kopers een directe relatie met hen aan konden gaan en zo geen extra kosten hoefden te maken. Niet iedere kunstenaar kon dit doen, omdat sommige kunstenaars exclusieve contracten hadden, maar het opende wel deuren.
De kunstenaars kregen dus meer opties: Ze konden exposeren bij de nieuwe Salons en zo meer connecties maken binnen de kunstwereld en hun vakgebied, maar ook hun werk verkopen aan handelaren. Ze zaten niet meer zo vast aan enkel een jury verweven met traditie en er kwam daardoor meer ruimte voor expressie. De breuk met de academie structuur en de breuk met de Salon vormden de basis voor de moderne kunst zoals wij deze nu kennen. Zonder de commerciële geest van Durand-Ruel en zijn tijdgenoten had het handelaar-criticus systeem niet kunnen ontstaan en waren we misschien nog steeds hetzelfde aan het doen. Ik denk het persoonlijk niet, omdat kunst constant vraagt om vernieuwing, maar de vernieuwing die gepaard ging met de Salon was een van perfectie en niet per sé expressie. De impressionisten openden de deur voor artistieke vrijheid en moesten daar voor veel inleveren, maar zonder hen zou de moderne kunst niet de positie en de waarde hebben gekregen die het nu heeft.